Als ik me elke dag zou verslapen, zou ik een stuk sneller op de redactievergadering zijn (maar wel later, natuurlijk). Binnen tien minuten sta ik aangekleed buiten de deur, in mijn schoenen geschoven alsof het pantoffels zijn. Buiten adem arriveer ik zelfs nog op tijd om mijn veters te strikken op de bushalte. Als ik opkijk om te zien waar de bus nou blijft, laat het bord weten dat ik niet goed heb opgelet: “Ja hallo, je kan wel naar mij kijken, maar als je niet met je veters bezig was geweest had je gezien dat deze bus is uitgevallen”, meld het bord. Of staat er: “Bus 300 van 7:03 is uitgevallen”? Eén van de twee.
Ik lig niet meer in mijn bed, maar de zonsopkomst, die me toelacht vanuit de latere bus die ik pak op weg naar onze redactie in Brabant, is even slaapverwekkend. Eenmaal op het treinstation waar ik over moet stappen word ik wakker geschud door een jonge NS-medewerker. Of tenminste, door de aanblik van eentje, want voor ons nieuwsplatform zoek ik voor vandaag precies zo’n persoon om te interviewen. Het moet wel een Brabander zijn. Snel stap ik op de jongen met het groene NS-hesje af. “Goeiemorgen! Mag ik je een paar vragen stellen?”, piep ik. Hij blijkt helemaal geen echte NS-medewerker te zijn, maar een uitzendkracht. Een geheime dubbelagent van Young Capital. Niet eens uit Brabant.
Teleurgesteld ren ik door naar platform 6. Als ik de eerstvolgende trein haal, kom ik al een half uur te laat op de redactie. Als ik hem haal. Ik spring de roltrap af terwijl de betreffende trein suizend aankomt op het perron. Aan de andere kant wordt het vertreksignaal van een hele andere trein geblazen. De machinist daarvan houdt een soort walkietalkie tussen haar hoofd en schouder geklemd en zegt: “Jullie ook een fijne dienst gewenst hè, joejoe!”
Ze draagt rode lippenstift en heeft lang blond haar. Ze lijkt vrolijk en in de twintig. Ze is de perfecte interview kandidaat.
Voor de laatste keer blaast ze op haar fluitje en stapt naar binnen. Voordat ik kan nadenken gooi ik mezelf achter haar aan die trein in. Hijgend zie ik hoe ze het machinistenkamertje instapt, de deur op slot draait en verdwijnt.
Shit.
Ik kijk schaapachtig om me heen naar alle passagiers die me beleefd negeren. Een moment weet ik niet wat ik moet doen. Ik schraap mijn keel.
“Eh, waar gaat deze trein naartoe?”
“Volgende stop is Leiden”, antwoordt een middelbare vrouw in pak met een mix van irritatie en vermaak in haar stem.
Ik ga op een uitklap stoeltje zitten met een blik op de deur van het machinistenkamertje en accepteer dat ik het komende half uur in volle vaart de compleet verkeerde kant op raas.
Bijna heb ik de hoop al opgegeven als we station Leiden binnenrijden. De redactievergadering is inmiddels al begonnen. Dan gaat het deurtje open en komt de jonge machinist eindelijk naar buiten, waar ze in de wagon opening gaat staan met haar fluitje.
Nu! Dit is mijn moment: “Kom je uit Brabant?” Floep ik er onnodig hard uit.
Het fluitje blijft halverwege in de lucht voor haar rode lippen hangen. “Nou… nee?”
Langzaam voegt ze toe: “Waarom?”
Ik stap snel net uit en roep haar voordat de deuren sluiten toe: “Dan zit ik in de verkeerde trein!”
Met een blanco uitdrukking staart ze me na.